Studentenarbeid inkomsten 2019, aanslagjaar 2020

1. Kinderen ten laste

Als kind bent u ten laste als u cumulatief voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • U moet deel uitmaken van het gezin op 1 januari 2020;
  • Uw netto bestaansmiddelen mogen een bepaald bedrag niet overschrijden;
  • U mag geen bezoldigingen ontvangen die u inbrengt als beroepskost;
  • U mag als student zelfstandige geen bezoldigingen van bedrijfsleiders hebben verkregen.

1.1 Deel uitmaken van het gezin op 1 januari 2020

Als kind wordt u ten laste beschouwd als u op 1 januari van het aanslagjaar werkelijk en op duurzame wijze met de belastingplichtige samenwoont. De inschrijving in het bevolkingsregister is een weerlegbaar vermoeden. Of een kind deel uitmaakt van het gezin is eerder een praesumptio facti (feitelijk vermoeden).

Een tijdelijke afwezigheid door bijvoorbeeld studies, kot, buitenland, verdwijning, gezondheidsredenen, ect. heeft geen invloed. Dit moet geval per geval bekeken worden.

1.2 Netto bestaansmiddelen

Onder de netto bestaansmiddelen wordt verstaan alle (belastbare) beroepsinkomsten, ongeacht de herkomst ervan, onroerende en roerende inkomsten en diverse inkomsten (zoals wettelijke onderhoudsuitkeringen betaald aan kinderen tot maximaal 3.330,00 EUR (AJ 2020)).

De netto bestaansmiddelen moeten kleiner zijn dan de bedragen in de onderstaande tabel:

Als de ouder Maximumbedrag netto bestaansmiddelen van uw kind (inkomsten 2019)
Samen belast wordt met zijn echtgenoot of wettelijk samenwonende partner 3.330,00 EUR
Alleen belast wordt en het kind wordt fiscaal niet als gehandicapt beschouwd 4.810,00 EUR
Alleen belast en uw kind wordt fiscaal als gehandicapt beschouwd 6.110,00 EUR

Om de netto bestaansmiddelen te berekenen vertrekt u bij het bruto belastbaar inkomen (dit zijn alle bruto-inkomsten verminderd met de RSZ (algemeen 13,07%, studenten onder studentenovereenkomst conform de wet op de tewerkstelling van studenten 2,71% )). Als kind dat een studenten job uitoefent heeft u een extra vrijstelling (bovenop de vrijstelling van 3.330,00 EUR, 4.810,00 EUR en 6.110,00 EUR) van 2.780,00 EUR (AJ 2020). Deze vrijstelling trekt u af van uw bruto belastbaar loon en dan bekomt u het totaal belastbaar loon.

Van het totaal belastbaar loon worden de beroepskosten afgetrokken. U kan kiezen om deze beroepskosten te bewijzen of gebruik te maken van een aanvaard forfait van 20% (met minimum van 460,00 EUR, AJ 2020). Het verschil zijn dan uw netto bestaansmiddelen uit uw beroepsinkomen.

Om de netto bestaansmiddelen te bekomen telt u bij de netto beroepsinkomsten de roerende, onroerende en diverse inkomsten bij. Voor onderhoudsgelden is er een vrijstelling van 3.300,00 EUR (AJ 2020) en een forfaitaire kostenaftrek van 20 % op het bedrag dat de 3.300,00 EUR overschrijdt.

Voorbeeld:

Een student tewerkgesteld met een studentencontract verdient hiermee 3.000,00 euro bruto belastbaar loon. Het kind is ten laste van een alleenstaande ouder en krijgt jaarlijks nog een onderhoudsuitkering van 3.600,00 euro.

1.3 Het kind mag geen bezoldigingen ontvangen die de ouders inbrengen als beroepskost

Indien zelfstandige ouders u als kind een bezoldiging toekennen die voor hen een beroepskost is, kan u niet meer ten laste worden beschouwd. Indien dit wel het geval zou zijn, dan zouden de ouders tegelijkertijd profiteren van toeslag op de belastingvrije som voor kinderen ten laste én van de aftrek van de bezoldigingen van hun beroepsinkomsten (beroepskost). Dit zou dan een dubbel voordeel geven.

Indien de ouders ervoor kiezen om u als kind door hun vennootschap te laten bezoldigen, is er geen dubbel voordeel. De bezoldiging wordt in dat geval verrekend in de vennootschapsbelasting.

1.4 De bezoldigingen van een student-zelfstandige.

Vanaf 1 januari 2017 kunnen studenten ook kiezen voor een zelfstandige activiteit als bijverdienste. Dit statuut moet door de student aangevraagd worden bij het sociaal verzekeringsfonds en kan enkel aangevraagd worden door studenten die cumulatief aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • Studenten tussen 18 en 25 jaar;
  • die een zelfstandige activiteit uitoefenen (er is geen gezagsrelatie met de opdrachtgever);
  • ingeschreven voor minstens 27 studiepunten per jaar of 17 lesuren per week;
  • bij een Belgische –of buitenlandse onderwijsinstelling met de bedoeling om een door België erkend diploma te behalen.

Net zoals een zelfstandige in hoofdberoep, zal de student zich bij een sociale kas voor zelfstandigen moeten inschrijven en sociale bijdragen betalen. Een ingeschreven student-zelfstandige moet geen sociale bijdragen betalen indien het netto beroepsinkomen voor 2019 lager is dan 6.923,70 EUR. Indien het inkomen tussen 6.923,69 EUR en 13.847,39 EUR ligt, betaalt u een sociale bijdrage van 20,50 % op het inkomen boven het grensbedrag. Is uw inkomen hoger dan 13.847,39 EUR betaalt u net zoals een zelfstandige in hoofdberoep de gewone sociale bijdragen op het volledig inkomen. De forfaitaire minimumbijdrage bedraagt dan 731,33 EUR per kwartaal.

In het geval dat de student-zelfstandige bedrijfsleider bezoldigingen ontvangt die beroepskosten zijn voor een vennootschap waarover één of beide ouders controle uitoefenen (d.w.z. minstens 50% eigenaar zijn) en waarvan één of beide ouders bedrijfsleider zijn, dan kan de student zelfstandige enkel ten laste worden genomen wanneer de bezoldigingen van de bedrijfsleider niet meer bedragen dan 2.000,00 EUR per jaar (niet geïndexeerd) en niet meer bedragen dan de helft van het totale bruto inkomen van de student-zelfstandige. Hierbij moeten de ontvangen onderhoudsuitkeringen niet in rekening worden genomen.

Voorbeeld:

Een student heeft in 2019 de volgende inkomsten verkregen (na aftrek van de sociale bijdragen):

Winst als student-zelfstandige: 2.000,00 EUR

Bezoldigingen verkregen ter uitvoering van een overeenkomst voor studentenarbeid: 1.000,00 EUR

Netto bestaansmiddelen:

Winst als student zelfstandige : 2.000,00 – 2.780,00 x (2.000,00/3.000,00) = 146,67 EUR

Bezoldigingen uit studentenarbeid: 1.000,00 – 2.780,00 x (1.000,00/3.000,00) = 73,33 EUR

Totaal van de bruto bestaansmiddelen: 146,67 EUR + 73,33 EUR = 220,00 EUR

Aftrekbare forfaitaire kosten: 220,00 EUR x 20 % = 220,00 EUR (met minimum van 460,00 EUR)

Totaal van de netto bestaansmiddelen: 220,00 EUR – 220,00 EUR = 0,00 EUR.

Opmerking: een alternerende opleiding is één opleiding bestaande uit een deel werken (minstens 20 uren per week) en een deel studeren (minstens 240 lesuren indien leerplichtig en 150 lesuren indien niet leerplichtig) tot het behalen van een beroepskwalificatie.

Indien een student tijdens hetzelfde belastbare tijdperk zowel inkomsten geniet als jobstudent, leerling in een alternerende opleiding of student-zelfstandige, dan geldt de vrijstelling van 2.780,00 EUR (AJ 2020) op de drie inkomsten samen. De vrijstelling wordt wel in dat geval verhoudingsgewijs toegepast.

Voorbeeld:

Tijdens de zomermaanden van 2019 geniet een student van 4.500,00 EUR inkomsten als student zelfstandige, 3.500,00 EUR inkomsten van een studentenarbeidsovereenkomst, 5.000,00 EUR inkomsten uit een alternerende opleiding en 1.000,00 EUR bezoldigingen gewoon arbeidscontract.

Student-zelfstandige: 4.500 EUR – (2.780,00 EUR x 4.500,00 EUR / (4.500,00 EUR + 3.500,00 EUR + 5.000,00 EUR)) – 20% (met minimum van 460,00 EUR) = 2.830,15 EUR

Studentenovereenkomst: 3.500,00 EUR – (2.780,00 EUR x 3.500,00 EUR / (4.500,00 EUR + 3.500,00 EUR + 5.000,00 EUR)) – 20% (met minimum van 460,00 EUR) = 2.201,23 EUR

Alternerende opleiding: 5.000,00 EUR – (2.780,00 EUR x 5.000,00 EUR / (4.500,00 EUR + 3.500,00 EUR + 5.000,00 EUR)) – 20% (met minimum van 460,00 EUR) = 3.144,62 EUR

De netto bestaansmiddelen bedragen 2.830,15 EUR + 2.201,23 EUR + 3.144,62 EUR +1.000,00 EUR  = 9.176,00 EUR 

2. Kinderbijslag

2.1 1ste orde

Kinderen van 0 tot 18 jaar hebben recht op kinderbijslag tot 31 augustus van het kalenderjaar waarin de jongere 18 jaar wordt.

Vanaf 1 september van het kalenderjaar waarin de student 18 jaar wordt, hebben de ouders recht op kinderbijslag als de student:

  • Nog geen 25 jaar is;
  • Ten laatste op 30 november is ingeschreven in het hoger onderwijs voor minstens 27 studiepunten. Bij een inschrijving na 30 november geldt het recht op kinderbijslag vanaf de maand volgend op de inschrijving;
  • Als het aantal studiepunten in de loop van het academiejaar daalt tot minder dan 27, verliest men de kinderbijslag vanaf de volgende maand;
  • Of ingeschreven is voor minstens 17 lesuren voor een opleiding niet hoger onderwijs en regelmatig de lessen volgt vanaf de start van het schooljaar;
  • Of één van de types deeltijds gewoon of buitengewoon secundair onderwijs of een erkende vorming volgt.

2.2 2de orde

Vanaf 1 januari 2019 is de kinderbijslag geregionaliseerd. Om recht te hebben op kinderbijslag (huidig groeipakket) in Vlaanderen, zegt de nieuwe regeling dat u maximaal 475 uur per jaar mag werken met een studentencontract. Hoeveel u per jaar verdient speelt dus geen rol. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen werken via een arbeidsovereenkomst of als zelfstandige.

Indien u werkt als bediende of arbeider onder gewoon contract (sociale bijdrage aan 13,07%) of wanneer deze 475 uur zijn bereikt, mag u per maand niet meer dan 80 uren werken. Voor de maanden dat u meer dan 80 uren werkt, worden kinderbijslagen stopgezet.

Bijkomend, mag u geen sociale uitkering ontvangen op basis van ziekte, invaliditeit, arbeidsongeval, beroepsziekte, werkloosheid of loopbaanonderbreking. Voor de maanden dat u een sociale uitkering ontvangt, worden kinderbijslagen ook stopgezet.

Deeltijdse studenten (met leercontract of alternerende opleiding) behouden hun recht op kinderbijslag, indien hun bruto maandinkomen maximaal 551,89 EUR per maand bedraagt tijdens het academiejaar 2018 – 2019. Enkel tijdens de maanden juli, augustus en september worden de inkomsten uit een studenten job niet meegeteld op voorwaarde dat het gaat om een studentenovereenkomst conform de wet op de tewerkstelling van studenten (maximaal 475 uur per jaar). Opgelet, de schoolverlaters die inkomsten uit een studenten job hebben verkregen tijdens het 3de kwartaal, moeten deze inkomsten wel bijtellen. Vanaf het academiejaar 2019-2020 geldt deze inkomensgrens niet meer en worden alle inkomsten verdiend op basis van een leercontract of alternerende opleiding buiten beschouwing gelaten.

De kinderbijslagregeling in Brussel en Wallonië hebben we hier niet besproken.

2.3 3de orde

Als student-zelfstandige heeft u onbeperkt recht op kinderbijslag zolang u geen bijdrage betaalt als zelfstandige in hoofdberoep.

Indien het inkomen van de student-zelfstandige in 2019 hoger ligt dan 6.923,69 EUR, zal het kinderbijslagfonds de betalingen stopzetten. De student zal dan ook een verklaring op eer moeten afleggen over het aantal uren dat de student gepresteerd heeft. Als u als student kan bewijzen dat u minder dan 475 uur per jaar gewerkt heeft, blijft u recht hebben op kinderbijslag. Werkte u toch meer dan 475 uur per jaar, verliest u uw recht op kinderbijslag als u meer dan 80 uren per maand heeft gewerkt.

In het geval dat de student-zelfstandige deeltijds onderwijs volgt of een schoolverlater is, geldt de grens van 551,89 EUR per maand tot 31 augustus 2019. Dat geldt ook voor de studenten met leercontract evenals de studenten die een alternerende opleiding volgen. Vanaf 1 september 2019 worden ook hier alle inkomsten verdiend op basis van een leercontract of alternerende opleiding buiten beschouwing gelaten.

Belangrijk om rekening mee te houden is wel dat gedurende de eerste drie volledige jaren van activiteit zal u een forfaitaire voorlopige bijdrage van ongeveer 78,00 EUR per kwartaal betalen (in 2019). Indien u zeker bent dat u niet boven de grens van 6.923,69 EUR per jaar zal komen, kan u uw verzekeringsfonds vragen om toch geen sociale bijdragen te betalen.

3. Te betalen belasting

Iedere belastingplichtige heeft recht op een belastingvrije som van 8.860,00 EUR (voor AJ 2020). Als het netto belastbaar inkomen lager is dan de belastingvrije som, moet de student geen belastingen betalen. Vanaf aanslagjaar 2020 is er geen verhoogde belastingvrije som meer voor lagere inkomens zoals wij de voorgaande jaren gekend hebben.

Opmerking: Een kind dat werkt onder een studentencontract (d.w.z. een kind die volledig zijn 475 uren heeft opgenomen) en daarna nog blijft werken onder gewoon arbeidscontract (onder de normale tarieven van RSZ en bedrijfsvoorheffing) geldt: zolang uw netto belastbaar inkomen lager blijft dan 8.860,00 EUR voor AJ 2020 (komt neer op bruto belastbaar inkomen van 12.657,14 EUR per jaar), betaalt u geen belasting.

Studenten die werken onder gewoon arbeidscontract betalen onder andere bedrijfsvoorheffing. Dit wil zeggen dat indien u uw netto belastbaar inkomen lager is dan de belastingvrije som, zal u de volledige bedrijfsvoorheffing terugkrijgen.

4. Studiebeurs als zelfstandig student

Veel mensen weten dit niet, maar als u werkt en studeert kan u in aanmerking komen voor een studiebeurs als zelfstandige student. Ook al verdienen de ouders “te veel”.

U bent “zelfstandig student” als u een financiële zelfstandigheid kan aantonen op 31 december 2019.

U moet als zelfstandig student aan 2 voorwaarden voldoen:

  • U bent geen gehuwd student;
  • en u moet ten laatste op 31 december 2019 gedurende 12 maanden een inkomen van minstens 7 284,12 EUR aantonen. Gaat het enkel om inkomsten uit arbeid, dan betekent dat voor 2019 een bruto belastbaar inkomen van minstens 10 405,89 EUR. Deze 12 maanden moeten vallen binnen een periode van 2 aaneensluitende kalenderjaren eindigend op 31 december van het academiejaar:
    • waarvoor u de studietoelage aanvraagt of;
    • waarin u de studies heeft aangevat of hervat.

Deze 12 maanden hoeven niet aaneensluitend te zijn.

Indien u het voorgaande jaar reeds aangetoond heeft dat u een zelfstandig student was, dan word u dit academiejaar opnieuw als zelfstandig student beschouwd tenzij u op 31 december 2019 bij uw ouder(s) bent gedomicilieerd. In dat geval moet u in 2019 meer dan 3.330,00 EUR bruto belastbare inkomsten aantonen. Gaat het enkel om inkomsten uit arbeid, dan betekent dat een bruto belastbaar inkomen van minstens 4 757,14 EUR. Lukt dat niet op basis van de inkomsten in 2019, dan kan u dit eventueel opnieuw aantonen met de inkomsten van 2018 en 2019. Bijkomend komt u in aanmerking voor een vermindering van uw studiegeld.

De studietoelage wordt berekend aan de hand van uw referentie-inkomen. De berekening daarvan is niet zo eenvoudig, daarom zou u voor informatie beter langs gaan bij de studentenadministratie op u Universiteit of Hogeschool.

De maximale studiebeurs als zelfstandig student bedraagt 4.201,42 EUR, of voor een uitzonderlijke studietoelage (indien uw inkomen lager ligt dan of gelijk aan 1/10 van de maximumgrens) kan deze zelfs oplopen tot 5.656,65 EUR.

Deel dit bericht

Nog vragen na het lezen van dit artikel? Contacteer ons gerust, wij helpen je graag!

Wil je graag meer blogs lezen en bijleren over alles wat wij doen?
Schrijf je dan in op onze nieuwsbrief.

Contacteer ons

Snel naar…